Dit is het dan. Ik ga een column schrijven. Niet gewoon voor mezelf. Ook niet voor mijn vertrouwde eenmanspubliek dat uit mijn moeder bestaat. Zij is enthousiast over alles wat ik schrijf. Als ik haar een simpel appje stuur, ligt ze al in goddelijke aanbidding op haar knieën voor mijn vermeende genialiteit. Een makkelijk publiek.
An offer I could not refuse
Maar nu is het voor het echie. Ienke Goldewijk, oplichtster en oprichtster van Oplichters United, heeft mij na herhaaldelijk aandringen zover gekregen dat ik erin heb toegestemd om twee keer per maand een artikel of column te schrijven. Haar methoden varieerden van aanhoudend gevlei over mijn schrijfstijl tot aan keiharde onderhandelingstactieken. Deze bestonden eruit dat ze mij Complete Vrijheid aanbood over wat ik mag schrijven.
Zo vroeg ik haar: ‘Mag ik dan ook schrijven over verslavingen? Over de worsteling die ik soms heb met drinken? Of mijn zoveelste stoppoging met roken?’ En zij zei: “Ja.’
Of ik vroeg: ‘Mag ik schrijven over alledaagse dingen die ik meemaak? Over mensen die ik ontmoet heb en die mij fascineren?’ Dan zei ze weer: ‘Ja.’
‘Mag ik schrijven over kikkers, kaas, knakworst, kamelen, kraamzorg, kubussen en andere woorden die met een ‘k’ beginnen?’ vroeg ik ook eens. ‘Tuurlijk,’ zei Ienke.
‘En mag ik schrijven over de kleur geel in een gele tekstkleur en met een gele achtergrond?’
‘Zeker,’ zei ze, ‘ik vind het geweldig als je gaat experimenteren.’
Echt keihard, die Ienke.
Waar is die inspiratie ineens gebleven?
Dus hier zit ik dan, naar een knipperende cursor te kijken. Een zee van mogelijkheden strekt zich voor me uit. Ik mag ALLES schrijven. Ik mag experimenteren. Elk onderwerp is goed. Zolang ik maar twee keer per maand iets publiceer. Deze vrijheid heeft echter een keerzijde. Ze is nogal overweldigend. Er zijn zoveel mogelijkheden, dat het me verlamt. Waar is die inspiratie ineens gebleven? Zo uit het raam gevlogen, de vrijheid tegemoet. Verschillende ideeën gaan door mijn hoofd. Allen worden ongeschikt bevonden door mijn innerlijke literatuurcriticus.
Een moeilijk publiek
Dan slaat de twijfel toe. Wil iemand die niet mijn moeder is dit wel lezen? Kan het de mensen iets schelen wat ik zoal meemaak en waar ik over nadenk? En zullen ze me wel ‘leuk’ genoeg vinden? Voor mijn geestesoog doemt een meute bloeddorstige taalnazi’s en literatuurcritici op die elke door mij geschreven letter levend verslinden. En mij erbij. Geknakt en ontdaan van iedere zin tot schrijven zal ik achterblijven. Het is mijn eeuwige onzekerheid en hang naar goedkeuring van anderen waardoor ikzelf mijn ergste taalnazi en literatuurcriticus word. Wat anderen vergeleken daarbij vinden, kan alleen maar meevallen. Het moeilijkste publiek, dat ben ikzelf.